Skoteinos, G4652, 3x 1. ondoorzichtig. 2. (figuurlijk) achterlijk. | |
Mattheüs 6:23 Maar indien uw oog boos is, zo zal geheel uw lichaam duister zijn. Indien dan het licht, dat in u is, duisternis is, hoe groot zal de duisternis zelve zijn! Lukas 11:34 De kaars des lichaams is het oog: wanneer dan uw oog eenvoudig is, zo is ook uw gehele lichaam verlicht; maar zo het boos is, zo is ook uw gehele lichaam duister. Lukas 11:36 Indien dan uw lichaam geheel verlicht is, niet hebbende enig deel, dat duister is, |
|
Skotia, G4653, 15x vaagheid, onduidelijkheid. | |
Mattheüs 10:27 Hetgeen Ik u zeg in de duisternis, zegt het in het licht; en hetgeen gij hoort in het oor, Lukas 12:3 Daarom, al wat gij in de duisternis gezegd hebt, zal in het licht gehoord worden; Johannes 1:5 En het Licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft hetzelve niet begrepen. Johannes 6:17 En het was alrede duister geworden, en Jezus was tot hen niet gekomen. Johannes 8:12 Ik ben het licht der wereld; die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben. Johannes 12:35 Nog een kleinen tijd is het Licht bij ulieden; wandelt, terwijl gij het Licht hebt, opdat de duisternis u niet bevange. En die in de duisternis wandelt, weet niet, waar hij heengaat. Johannes 12:46 Ik ben een Licht, in de wereld gekomen, opdat een iegelijk, die in Mij gelooft, in de duisternis niet blijve. Johannes 20:1 En op den eersten dag der week ging Maria Magdalena vroeg, als het nog duister was, 1 Johannes 1:5 En dit is de verkondiging, die wij van Hem gehoord hebben, en wij u verkondigen, dat God een Licht is, en gans geen duisternis in Hem is. 1 Johannes 2:8 Wederom schrijf ik u een nieuw gebod: hetgeen waarachtig is in Hem, zij ook in u waarachtig; want de duisternis gaat voorbij, en het waarachtige licht schijnt nu. 1 Johannes 2:9 Die zegt, dat hij in het licht is, en zijn broeder haat, die is in de duisternis tot nog toe. 1 Johannes 2:11 Maar die zijn broeder haat, is in de duisternis, en wandelt in de duisternis, en weet niet, waar hij henengaat; want de duisternis heeft zijn ogen verblind. |
|
Skotizo, G4654, 8x verduisteren, van licht beroven. | |
Mattheüs 24:29;
Marcus 13:24; Lukas
23:45 En de zon werd verduisterd, en het voorhangsel des tempels scheurde midden door. Romeinen 1:21 Omdat zij, God kennende, Hem als God niet hebben verheerlijkt of gedankt; maar zijn verijdeld geworden in hun overleggingen en hun onverstandig hart is verduisterd geworden; Romeinen 11:10 Dat hun ogen verduisterd worden, om niet te zien; en verkrom hun rug allen tijd. Efeziėrs 4:18 Verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods, door de onwetendheid, die in hen is, door de verharding huns harten; Openbaring 8:12 En de vierde engel heeft gebazuind, en het derde deel der zon werd geslagen, en het derde deel der maan, en het derde deel der sterren; opdat het derde deel derzelve zou verduisterd worden, en dat het derde deel van den dag niet zou lichten; en van den nacht desgelijks. Openbaring 9:2 En zij heeft den put des afgronds geopend; en er is rook opgegaan uit den put, als rook eens groten ovens; en de zon en de lucht is verduisterd geworden van den rook des puts. |
|
Skotos, G4655,
32x = schaduwrijk(heid), duisternis {Letterlijk of figuurlijk} |
|
Mattheüs 4:16 Het volk, dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien; en degenen, Mattheüs 6:23 Maar indien uw oog boos is, zo zal geheel uw lichaam duister zijn. Indien dan het licht, dat in u is, duisternis is, hoe groot zal de duisternis zelve zijn! Mattheüs 8:12; 22:1; 25:30 En de kinderen des Koninkrijks zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis; Mattheüs 27:45; Marcus 15:33; Lukas 23:44 En van de zesde ure aan werd er duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe. Lukas 1:79 Om te verschijnen dengenen, die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods; om onze voeten te richten op den weg des vredes. Lukas 11:35 Zie dan toe, dat niet het licht, hetwelk in u is, duisternis zij. Lukas 22:53 Als Ik dagelijks met u was in den tempel, zo hebt gij de handen tegen Mij niet uitgestoken; maar dit is uw ure, en de macht der duisternis. Johannes 3:19 En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; want hun werken waren boos. Handelingen 2:20 De zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, Handelingen 13:11 En nu zie, de hand des Heeren is tegen u, en gij zult blind zijn, en de zon niet zien voor een tijd. En van stonde aan viel op hem donkerheid en duisternis: en rondom gaande, zocht hij, die hem met de hand mochten leiden. Handelingen 26:18 Om hun ogen te openen, en hen te bekeren van de duisternis tot het licht, Romeinen 2:19 gij betrouwt uzelven te zijn een leidsman der blinden, een licht dergenen, die in duisternis zijn Romeinen 13:12 De nacht is voorbijgegaan, en de dag is nabij gekomen. Laat ons dan afleggen de werken der duisternis, en aandoen de wapenen des lichts. 1 Korinthiėrs 4:5 Welke ook in het licht zal brengen, hetgeen in de duisternis verborgen is, 2 Korinthiėrs 4:6 Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene, Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus. 2 Korinthiėrs 6:14 wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis? Efeziėrs 5:8 Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere; Efeziėrs 5:11 En hebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis, Efeziėrs 6:12 tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld, van deze duisternis dezer eeuw, Kolossensen 1:13 Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis, en overgezet heeft in het Koninkrijk van den Zoon Zijner liefde; 1 Thessalonicensen 5:4 Maar gij, broeders, gij zijt niet in duisternis, dat u die dag als een dief zou bevangen. 1 Thessalonicensen 5:5 Gij zijt allen kinderen des lichts, en kinderen des daags; wij zijn niet des nachts, noch der duisternis. Hebreeėn 12:18 Want gij zijt niet gekomen tot den tastelijken berg, en het brandende vuur, en donkerheid, en duisternis, en onweder, 1 Petrus 2:9 Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; 2 Petrus 1:19 dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, 2 Petrus 2:17 Deze zijn waterloze fonteinen, wolken van een draaiwind gedreven, denwelken de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt. 1 Johannes 1:6 Indien wij zeggen, dat wij gemeenschap met Hem hebben, en wij in de duisternis wandelen, zo liegen wij, en doen de waarheid niet. Judas 1:13 Wilde baren der zee, hun eigen schande opschuimende; dwalende sterren, denwelken de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt. |
|
Skotoo, G4656, 1x verduisteren of verblinden. | |
Openbaring 16:10 En de vijfde engel goot zijn fiool uit op den troon van het beest; en zijn rijk is verduisterd geworden; en zij kauwden hun tongen van pijn |
|
Zophos, G2217, 4x 1. somberheid (omhuld als een wolk). 2. vertroebelende somberheid. |
Ainigma, G135, 1x 1. een obscuur gezegde: enigma 2. (abstract) onduidelijkheid. |
2 Petrus 2:4 Want indien God de engelen, die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar, die in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden; 2 Petrus 2:17 Deze zijn waterloze fonteinen, wolken van een draaiwind gedreven, denwelken de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt. Judas 1:6 En de engelen, die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hun eigen woonstede verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel des groten dags met eeuwige banden onder de duisternis bewaard. Judas 1:13 Wilde baren der zee, hun eigen schande opschuimende; dwalende sterren, denwelken de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt. |
1 Korinthiėrs 13:12 Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen, gelijk ook ik gekend ben. |
Gnophos, G1105, 1x stormachtige somberheid. |
|
Hebreeėn 12:18 Want gij zijt niet gekomen tot den tastelijken berg, en het brandende vuur, en donkerheid, en duisternis, en onweder, |