Phusis, G5449, 15x
1. groei (door ontkieming). 2. (impliciet) natuurlijke productie (direct afstammend). 3. (bij uitbreiding) een geslacht of aard. 4. (figuurlijk) natuurlijk gezindheid, bij grondwet of het gebruik. |
Romeinen 1:26 Daarom heeft God hen overgegeven tot oneerlijke bewegingen; want ook hun vrouwen hebben het natuurlijk gebruik veranderd in het gebruik tegen nature; Romeinen 2:14 Want wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, van nature de dingen doen, die der wet zijn, deze, de wet niet hebbende, zijn zichzelven een wet; Romeinen 2:27 En zal de voorhuid, die uit de natuur is, als zij de wet volbrengt, u niet oordelen, die door de letter en besnijdenis een overtreder der wet zijt? Romeinen 11:21 Want is het, dat God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, zie toe, dat Hij ook mogelijk u niet spare. Romeinen 11:24 Want indien gij afgehouwen zijt uit den olijfboom, die van nature wild was, en tegen nature in den goeden olijfboom ingeent; hoeveel te meer zullen deze, die natuurlijke takken zijn, in hun eigen olijfboom geent worden? 1 Korinthiėrs 11:14 Of leert u ook de natuur zelve niet, dat zo een man lang haar draagt, het hem een oneer is? Galaten 2:15 Wij zijn van nature Joden, en niet zondaars uit de heidenen; Galaten 4:8 Maar toen, als gij God niet kendet, diendet gij degenen, die van nature geen goden zijn; Efeziėrs 2:3 Onder dewelke ook wij allen eertijds verkeerd hebben in de begeerlijkheden onzes vleses, doende den wil des vleses en der gedachten; en wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen; Jakobus 3:7 Want alle natuur, beide der wilde dieren en der vogelen, beide der kruipende en der zeedieren, wordt getemd en is getemd geweest van de menselijke natuur. 2 Petrus 1:4 Door welke ons de grootste en dierbare beloften geschonken zijn, opdat gij door dezelve der goddelijke natuur deelachtig zoudt worden, nadat gij ontvloden zijt het verderf, dat in de wereld is door de begeerlijkheid. |
Phusikos, G5446, 3x 1. "fysiek". (lichamelijk) 2. (impliciet) instinctief. |
Romeinen 1:26 Daarom heeft God hen overgegeven tot oneerlijke bewegingen; want ook hun vrouwen hebben het natuurlijk gebruik veranderd in het gebruik tegen nature; Romeinen 1:27 En insgelijks ook de mannen, nalatende het natuurlijk gebruik der vrouw, zijn verhit geworden in hun lust tegen elkander, mannen met mannen schandelijkheid bedrijvende, en de vergelding van hun dwaling, die daartoe behoorde, in zichzelven ontvangende. 2 Petrus 2:12 Maar deze, als onredelijke dieren, die de natuur volgen, en voortgebracht zijn om gevangen en gedood te worden, dewijl zij lasteren, hetgeen zij niet verstaan, zullen in hun verdorvenheid verdorven worden; |
Astorgos, G794, 2x 1. zonder genegenheid voor familie (ouders of kinderen) 2. (dus) hardvochtig richting verwanten. |
2 Timotheüs 3:3 zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijk, achterklappers, onmatig, wreed, zonder liefde tot de goeden, Romeinen 1:31 Onverstandigen, verbondbrekers, zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijken, onbarmhartigen; |
Psuchikos, G5591, 5x 1. (correct) ziels, met betrekking tot de ziel. 2. wat gemotiveerd en gecontroleerd wordt door de ziel. 3. (impliciet) werelds, gericht op de natuurlijke zintuigen, 4. (bij uitbreiding) natuurlijk, sensueel (als direct tegengesteld aan spiritueel). |
1 Korinthiėrs 2:14 Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden. 1 Korinthiėrs 15:44 Een natuurlijk lichaam wordt er gezaaid, een geestelijk lichaam wordt er opgewekt. Er is een natuurlijk lichaam, en er is een geestelijk lichaam. 1 Korinthiėrs 15:46 Doch het geestelijke is niet eerst, maar het natuurlijke, daarna het geestelijke. Jakobus 3:15 Deze is de wijsheid niet, die van boven afkomt, maar is aards, natuurlijk, duivels. Judas 1:19 Dezen zijn het, die zichzelven afscheiden, natuurlijke mensen, den Geest niet hebbende. |
Phusikos, G5447, 1x 1. "fysiek". 2. (impliciet) instinctief. |
Judas 1:10 Maar dezen, hetgeen zij niet weten, dat lasteren zij; en hetgeen zij natuurlijk, als de onredelijke dieren, weten, in hetzelve verderven zij zich. |