Philos, G5384,aardig, liefhebber, eigenlijk; een vriend,
29x in 27 verzen stam(woord) van bijna alle onderstaande woorden |
|
Philadelpheia,
G5359, 2x broederlijke liefde Philadelphia, een plaats in Klein-Azië. |
Philadelphia, G5360,
6x broederlijke genegenheid. |
Openbaring 1:11 Zend het aan de zeven Gemeenten, die in Azië zijn, namelijk naar Efeze, en naar Smyrna, en naar Pergamus, en naar Thyatire, en naar Sardis, en naar Filadelfia, en naar Laodicea. Openbaring 3:7 En schrijf aan den engel der Gemeente, die in Filadelfia is: Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, Die den sleutel Davids heeft; Die opent, en niemand sluit, en Hij sluit, en niemand opent: |
Romeinen 12:10 Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde; met eer de een den ander voorgaande. 1 Thessalonicensen 4:9 Van de broederlijke liefde nu hebt gij niet van node, dat ik u schrijve; Hebreeën 13:1 Dat de broederlijke liefde blijve. 1 Petrus 1:22 Hebbende dan uw zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid, door den Geest, tot ongeveinsde broederlijke liefde, zo hebt elkander vuriglijk lief uit een rein hart; 2 Petrus 1:7 En bij de godzaligheid broederlijke liefde, en bij de broederlijke liefde, liefde jegens allen. |
Philadelphos, G5361, 1x blij met broeders, broederlijk. |
Philandros, G5362, 1x 1. (letterlijk) dol op de mens. 2. (actief) aanhankelijk zijn tegenover de echtgenoot (als echtgenote). |
1 Petrus 3:8 En eindelijk, zijt allen eensgezind, medelijdend, de broeders liefhebbende, met innerlijke barmhartigheid bewogen, vriendelijk; | Titus 2:4 Opdat zij de jonge vrouwen leren voorzichtig te zijn, haar mannen lief te hebben, haar kinderen lief te hebben; |
Philanthropia, G5363, 2x" Liefde van de mensheid, welwillendheid (filantropie). |
Philanthropos, G5364, 1x liefdevol voor de mens (“filantropisch”), d.w.z. menselijk. |
Handelingen 28:2 En de barbaren bewezen ons geen gemene vriendelijkheid; want een groot vuur ontstoken hebbende, namen zij ons allen in, om den regen, die overkwam, en om de koude. Titus 3:4 Maar wanneer de goedertierenheid van God, onzen Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is, |
Handelingen 27:3 En des anderen daags kwamen wij aan te Sidon. En Július, vriendelijk met Paulus handelende, liet hem toe tot de vrienden te gaan, om van hen bezorgd te worden. |
Philarguria, G5365, 1x, gierigheid, schraapzucht. |
Philarguros, G5366, 2x, gek op zilver (geld), gierig. |
1 Timótheüs 6:10 Want de geldgierigheid is een wortel van alle kwaad, tot welke sommigen lust hebbende zijn afgedwaald van het geloof, en hebben zichzelven met vele smarten doorstoken. |
Lukas 16:14 En al deze dingen hoorden ook de Farizeën, die geldgierig waren, en zij beschimpten Hem. 2 Timótheüs 3:2 Want de mensen zullen zijn liefhebbers van zichzelven, geldgierig, laatdunkend, hovaardig, lasteraars, den ouderen ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig. |
A-philarguros, G866, 2x, 1Tim 3:3, Hebr 13:5 niet- zonder voorliefde voor zilver (geld). |
Philautus, G5367, 1x 1. (letterlijk) dierbaar van zichzelf. 2. egoistisch, egocentrisch, in zichzelf gekeerd. |
1 Timotheüs 3:3 Niet genegen tot den wijn, geen smijter, geen vuil-gewinzoeker; maar bescheiden, geen vechter, niet geldgierigheid. Hebreeën 13:5 Uw wandel zij zonder geldgierigheid; en zijt vergenoegd met het tegenwoordige; want Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven, en Ik zal u niet verlaten. |
2 Timótheüs 3:2
Want de mensen zullen zijn liefhebbers van zichzelven, geldgierig, laatdunkend, hovaardig, lasteraars, den ouderen ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig. |
Phileo ,G5368, 25x in 21 verzen 1. liefhebber zijn (op iets, individu of een object). 2. genegenheid hebben voor (wat duidt op persoonlijke gehechtheid, als een kwestie van sentiment of gevoel). 3. om een vriend van te zijn. 4. (bij uitbreiding) liefdevol begunstigen. 5. (speciaal) kussen (als teken van genegenheid). |
|
Mattheüs 6:5 En wanneer gij bidt, zo zult gij niet zijn gelijk de geveinsden; want die plegen gaarne, in de synagogen en op de hoeken der straten staande, te bidden, opdat zij van de mensen mogen gezien worden. Voorwaar, Ik zeg u, dat zij hun loon weg hebben. Mattheüs 10:37 Die vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig; en die zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig. Mattheüs 23:6; Lukas 20:46 En zij beminnen de vooraanzitting in de maaltijden, en de voorgestoelten in de synagogen; Mattheüs 26:48; Marcus 14:44; Lukas 22:47 En die Hem verried, had hun een teken gegeven, zeggende: Dien ik zal kussen, Dezelve is het, grijpt Hem. Johannes 5:20 Want de Vader heeft den Zoon lief, en toont Hem alles, wat Hij doet; en Hij zal Hem groter werken tonen dan deze, opdat gij u verwondert. Johannes 11:3 Zijn zusters dan zonden tot Hem, zeggende: Heere, zie, dien Gij liefhebt, is krank. Johannes 11:36 De Joden dan zeiden: Ziet, hoe lief Hij hem had! Johannes 12:25 Die zijn leven liefheeft, zal hetzelve verliezen; en die zijn leven haat in deze wereld, zal hetzelve bewaren tot het eeuwige leven. Johannes 15:19 Indien gij van de wereld waart, zo zou de wereld het hare liefhebben; doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld. Johannes 16:27 Want de Vader Zelf heeft u lief, dewijl gij Mij liefgehad hebt, en hebt geloofd, dat Ik van God uitgegaan. Johannes 20:2 Zij liep dan, en kwam tot Simon Petrus en tot den anderen discipel, welken Jezus liefhad, Johannes 21:15 Toen zij dan het middagmaal gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij liever dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere! Gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Weid Mijn lammeren. Johannes 21:16 Hij zeide wederom tot hem ten tweeden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Hoed Mijn schapen. Johannes 21:17 Hij zeide tot hem ten derden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden maal tot hem zeide: Hebt gij Mij lief, en zeide tot Hem: Heere! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid Mijn schapen. 1 Korinthiërs 16:22 Indien iemand den Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij een vervloeking; Maran-atha! Titus 3:15 Die met mij zijn, groeten u allen. Groet ze, die ons liefhebben in het geloof. De genade zij met u allen. Amen. Openbaring 3:19 Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik; wees dan ijverig, en bekeer u. Openbaring 22:15 Maar buiten zullen zijn de honden, en de tovenaars, en de hoereerders, en de doodslagers, en de afgodendienaars, en een iegelijk, die de leugen liefheeft, en doet. |
|
Philedonos, G5369, 1x dol op wellustig genot. |
Philema, G5370,
7x broederlijke genegenheid, uiting: een kus. |
2Tim 3:4 verraders, roekeloos, opgeblazen, meer 'liefhebbers der wellusten' dan 'liefhebbers Gods' |
Lukas 22:48 e.v. En Jezus zeide tot hem: Judas, verraadt gij den Zoon des mensen met een kus? 1 Petrus 5:14 Groet elkander met een kus der liefde. Vrede zij u allen, die in Christus Jezus zijt. Amen. |
G5371, Philemon, 1x 1. vriendelijk. 2. Filemon, een Christen. |
Philetos, G5372, 1x 1. beminnelijk. 2. Filétus, een tegenstander van het christendom. |
(Filémon 1:1 [SV]) Paulus, een gevangene van Christus Jezus, en Timótheüs, de broeder, aan Filémon, den geliefde, en onzen medearbeider, |
(2 Timótheüs 2:17 [SV]) En hun woord zal voorteten, gelijk de kanker; onder welke is Hymenéüs en Filétus; |
Philia, G5373, 1x = voorliefde. | Philippesios, G5374, 1x een Filippijnse (Filippiër), |
Jakobus 4:4 Overspelers en overspeleressen, weet gij niet, dat de vriendschap der wereld een vijandschap Gods is, zo wie dan een vriend der wereld wil zijn, |
(Filippenzen 4:15 [SV]) En ook gij, Filippensen, weet, dat in het begin des Evangelies |
Philippoi, G5375, 4x Filippi, een plaats in Macedonië. |
Philippos, G5376, 37x 1. (betekenis) dol op paarden. 2. (locatie) Filippi, in Caesarea 3. (persoon) Filippus van Bethsaïda, 4. (persoon) Philippe, de (Evangelist), 5. (persoon) Philippus, broer van Herodes, eerste echtgenoot van Herodias |
Philotheos, G5377, 1x liefhebber van God, dwz; godvrezend. |
Philologos, G5378, 1x uit
Logos 1. liefhebber van woorden, d.w.z. spraakzaam (argumentatief, geleerd, ‘filologisch’). 2. Philologus, een christen. |
2Tim 3:4 verraders, roekeloos, opgeblazen, meer 'liefhebbers der wellusten' dan 'liefhebbers Gods' |
Romeinen 16:15 Groet Filólogus en Júlia, Néreüs en zijn zuster, en Olympas, en al de heiligen, die met henlieden zijn. |
Philoneikia, G5379, 1x ruzie, d.w.z. een geschil. neika = (om) succes, Neike - Victory |
Philoneikos, G5380, 1x liefhebber van strijd, controversieel. neikos = (om te) onderdrukken |
(Lukas 22:24 [SV]) En er werd ook twisting onder hen, wie van hen scheen de meeste te zijn. |
1 Korinthe 11:16 Doch indien iemand schijnt twistgierig te zijn, wij hebben zulke gewoonten niet, noch de Gemeenten Gods. |
gaarne goed(doen), dwz een voorstander van deugd. |
Philoxenos, G5382, 3x blij met gasten, d.w.z. gastvrij. |
Titus 1:8 maar die gaarne herbergt, die de het goeden liefheeft, matig, rechtvaardig, heilig, kuis; |
1 Timotheüs 5:10 Getuigenis hebbende van goede werken: zo zij kinderen opgevoed heeft, zo zij gaarne heeft geherbergd, Titus 1:8 Maar die gaarne herbergt, die de goeden liefheeft, 1 Petrus 4:9 Zijt herbergzaam jegens elkander, zonder murmureren. |
Philoproteuo, G5383, 1x blij zijn op de eerste plaats d.w.z. ambitieus in onderscheiding |
Philos, G5384,
29x in 27 verzen 1. (over het algemeen) aardig. 2. (actief) liefdevol. 3. (eigenlijk, als zn) een vriend. |
3 Johannes 1:9 Ik heb aan de Gemeente geschreven; maar Diótrefes die onder hen zoekt graag de eerste wil zijn, neemt ons niet aan. |
Hetairos, G2083, 4x = vriend |
Philosophia, G5385, 1x 1. filosofie. 2. (speciaal) joodse drogredenen. |
Philosophos, G5386, 1x dol op wijze dingen, d.w.z. een 'filosoof'. |
Kolossensen 2:8 Ziet toe, dat niemand u als een roof vervoere door de filosofie, en ijdele verleiding, naar de overlevering der mensen, naar de eerste beginselen der wereld, en niet naar Christus; |
Handelingen 17:18 En sommigen van de Epikureische en Stoische wijsgeren streden met hem; en sommigen zeiden: |
Philostorgus, G5387, 1x 1. liefhebber van natuurlijke verwanten. 2. broederlijk tegenover medechristenen. |
Philoteknos, G5388, 1x liefhebster van haar kinderen, d.w.z. van moeders zijde. |
Romeinen 12:10 Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde; met eer de een den ander voorgaande. |
Titus 2:4 [SV]) Opdat zij de jonge vrouwen leren voorzichtig te zijn, haar mannen lief te hebben, haar kinderen lief te hebben; |
Philotimeomai, G5389, 3x liefhebber van eer, met emulatie (gretig of serieus om iets te doen). |
Philophronos, G5390, 1x met vriendelijkheid van geest, d.w.z. vriendelijk. |
Romeinen 15:20 En alzo zeer begerig geweest ben om het Evangelie te verkondigen, niet waar Christus genoemd was, opdat ik niet op eens anders fondament zou bouwen; 2 Korinthe 5:9 Daarom zijn wij ook zeer begerig, hetzij inwonende, hetzij uitwonende, om Hem welbehagelijk te zijn. 1 Thessalonicenzen 4:11 En dat gij u benaarstigt stil te zijn, en uw eigen dingen te doen, en te werken met uw eigen handen, gelijk wij u bevolen hebben; |
Handelingen 28:7 En hier, omtrent dezelfde plaats, had de voornaamste van het eiland, met name Publius, zijn landhoeven, die ons ontving, en drie dagen vriendelijk herbergde. |
Philophron, G5391, 1x vriendelijk van geest, dat wil zeggen vriendelijk. |
|
1 Petrus 3:8 En eindelijk, zijt allen eensgezind, medelijdend, de broeders liefhebbende, met innerlijke barmhartigheid bewogen, vriendelijk; |
|
Theófilus |
Hetairos, G2083, 4x 1. (Bijbels gebruik) iemand die op een gemeenschappelijk gebied of onderneming werkt, maar niet noodzakelijkerwijs voor hetzelfde doel of dezelfde reden. 2. (concreet) een medewerker, collega of collega. 3. (bij uitbreiding) een reisgenoot. 4. (van modern) ‘kerel.’ |
Mattheüs 11:16
Het is gelijk aan de kinderkens, die op de markten zitten, en hun gezellen toeroepen. Mattheüs 20:13 Vriend! ik doe u geen onrecht; zijt gij niet met mij eens geworden voor een penning? Mattheüs 22:12 En zeide tot hem: Vriend! hoe zijt gij hier ingekomen, geen bruiloftskleed aan hebbende? Mattheüs 26:50 Maar Jezus zeide tot hem: Vriend! waartoe zijt gij hier! Toen kwamen zij toe, en sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem. |