Moros, G3474, 13x 1. dom, dwaas, mentaal traag (alsof je je mond houdt), d.w.z. achteloos. 2. (blijkbaar) absurd. |
Mattheüs 5:22 Doch Ik zeg u: Zo wie te onrecht op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gericht; en wie tot zijn broeder zegt: Raka! die zal strafbaar zijn door den groten raad; maar wie zegt: Gij dwaas! die zal strafbaar zijn door het helse vuur. Mattheüs 7:26 En een iegelijk, die deze Mijn woorden hoort en dezelve niet doet, die zal bij een dwazen man vergeleken worden, die zijn huis op het zand gebouwd heeft; Mattheüs 23:17 Gij dwazen en blinden, want wat is meerder, het goud, of de tempel, die het goud heiligt? Mattheüs 23:19 Gij dwazen en blinden, want wat is meerder, de gave, of het altaar, dat de gave heiligt? Mattheüs 25:2 En vijf van haar waren wijzen, en vijf waren dwazen. Die dwaas waren, haar lampen nemende, namen geen olie met zich. Mattheüs 25:8 En de dwazen zeiden tot de wijzen: Geeft ons van uw olie; want onze lampen gaan uit. 1 Korinthiërs 1:25 Want het dwaze Gods is wijzer dan de mensen; en het zwakke Gods is sterker dan de mensen. 1 Korinthiërs 1:27 Maar het dwaze der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou; 1 Korinthiërs 3:18 Niemand bedriege zichzelven. Zo iemand onder u dunkt, dat hij wijs is in deze wereld, die worde dwaas, opdat hij wijs moge worden. 1 Korinthiërs 4:10 Wij zijn dwazen om Christus' wil, maar gij zijt wijzen in Christus; wij zijn zwakken, maar gij sterken; gij zijt heerlijken, maar wij verachten. 2 Timotheüs 2:23 En verwerp de vragen, die dwaas en zonder lering zijn, wetende, dat zij twistingen voortbrengen. Titus 3:9 Maar wedersta de dwaze vragen en geslachtsrekeningen, en twistingen, en strijdingen over de wet; want zij zijn onnut en ijdel. |
Moraino, G3471, 4x 1. saai, flauw en onduidelijk worden. 2. (figuurlijk) saai of dwaas maken. 3. (passief) dom of dwaas handelen. |
Mattheüs 5:13,
Lukas 14:34 Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout smakeloos wordt, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe, dan om buiten geworpen, en van de mensen vertreden te worden. Romeinen 1:22 Zich uitgevende voor wijzen, zijn zij dwaas geworden; 1 Korinthiërs 1:20 Waar is de wijze? Waar is de schriftgeleerde? Waar is de onderzoeker dezer eeuw? Heeft God de wijsheid dezer wereld niet dwaas gemaakt? |
Aphron, G878, 11x> 1. (letterlijk) verstandeloos, zonder begrip. 2. (behoorlijk) gebrek aan oordeelsvermogen of voorzichtigheid, onvoorzichtig, onredelijk. 3. (impliciet) zorgeloos, gedachteloos, impulsief. 4. (vrijwel) onstuimig, onbezonnen. 5. (speciaal) egoïstisch. |
A'phrosune, G877, 4x 1. zinloosheid, impulsiviteit. 2. (eufemistisch) egoïsme. 3. (morele) roekeloosheid. |
Marcus 7:22 Dieverijen, gierigheden, boosheden, bedrog, ontuchtigheid, een boos oog, lastering, hovaardij, onverstand. 2 Korinthiërs 11:1 Och, of gij mij een weinig verdroegt in de onwijsheid; ja ook, verdraagt mij! 2 Korinthiërs 11:17 Dat ik spreek, spreek ik niet naar den Heere, maar als in onwijsheid, in dezen vasten grond der roeming. 2 Korinthiërs 11:21 Ik zeg dit naar oneer, gelijk of wij zwak waren geweest; maar waarin iemand stout is (ik spreek in onwijsheid), daarin ben ik ook stout. |
Anoetos, G453, 6x > 1. onintelligent, dom. 2. (impliciet) sensueel. |
Phren, G5424, 2x 1. gezind zijn 2. (figuurlijk) gevoel of gevoeligheid (impliciet sympathie). 3. (bij uitbreiding) de geest of cognitieve vermogens. |
1Kor 14:20 Broeders, wordt geen
kinderen in het
verstand, maar zijt kinderlijk in de boosheid, en wordt in het verstand volwassen. |