Apolutrosis, G629, 10x 1. (bij wet) losgeld ten volle (voldaan) 2. (figuurlijk) bevrijding 3. (speciaal) redding door Christus 4. Engels: redemption |
Apo G575, (602x) 1. uit, (van iets, plaats, positie, tijd of relatie) 2. Weg (van), vanaf {letterlijk of figuurlijk als: scheiding, vertrek, voltooiing, omkering, etc.} |
Luk 21:28 Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo ziet omhoog, en heft uw hoofden opwaarts, omdat uw verlossing nabij is. Rom 3:24 En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is; Rom 8:23 En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, [zeg ik], zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderenzonen, namelijk de verlossing onzes lichaams. 24 1 Kor 1:30 Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing; Efez 1:7 In Welken wij hebben de verlossing door Zijn bled, [namelijk] de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade, Efez 1:14 Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verkregene verlossing, tot prijs Zijner heerlijkheid. Efez 4:30 En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door Welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossing. Kol 1:14 In Denwelken wij de verlossing hebben door Zijn bled, [namelijk] de vergeving der zonden; Hebr 9:15 En daarom is Hij de Middelaar des nieuwen verbonds testaments, opdat, de dood [daartussen] gekomen zijnde, tot verzoening der overtredingen, die onder het eerste verbonds testaments waren, degenen, die geroepen zijn, de beloftenis der eeuwige erve ontvangen zouden. Hebr 11:35 De vrouwen hebben hare doden uit de opstanding [weder] gekregen; en anderen zijn uitgerekt geworden, de [aangeboden] verlossing niet aannemende, opdat zij een betere opstanding verkrijgen zouden. |
|
Micha 7:19:
Hij zal onze ongerechtigheden dempen; ja, Gij zult al hun zonden in de diepten der zee werpen. Psalmen 103:12 Zo ver het oosten is van het westen, zo ver doet Hij onze overtredingen van ons. |
|
Antilutron, G487, 1x = een terugkoop prijs, losgeld. | |
1 Tim 2:5 want er is één God, er is ook één Middelaar Gods en der mensen, de Mens Christus Jezus; 6. Die Zichzelven gegeven heeft [tot] een rantsoen voor allen, |
|
Lutrosis, G3085, 3x = vrij (los) koping | |
Luk 1:68 Geloofd [zij] de Heere, de God Israëls, want Hij heeft bezocht, en verlossing te weeg gebracht Zijn volke; Luk 2:38 En deze, te dierzelfder ure daarbij komende, heeft insgelijks den Heere beleden, en sprak van Hem tot allen, die de verlossing in Jeruzalem verwachtten. Hebr 9:12 Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bled, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. |
|
Lutro, G3084, 3x 1. lossen (met geld of ..) SV: verlossen, verlost zijt |
|
Luk 24:21 En wij hoopten, dat Hij was Degene, Die Israël verlossen zou. Doch ook, benevens dit alles, is het heden de derde dag, van dat deze dingen geschied zijn. Tit 2:14 Die Zichzelven voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, en Zichzelven een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken. 1 Petr 1:18 Wetende dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zijt uit uw ijdele wandeling, die [u] van de vaderen overgeleverd [is]; |
|
Lutron, G3083, 2x 1. iets (vrij) kopen met, dat wil zeggen met een prijs 2. (figuurlijk) verzoening |
|
Mattheüs 20:28 en Markus 10:45 Gelijk de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen, en Zijn ziel te geven [tot] een rantsoen voor velen. |
|
Arrhabon, G728, 3x uit H6162 = een belofte, een deel van de aankoopprijs-geld of in bezit gegeven (van tevoren als zekerheid voor het overige) |
|
2 Kor 1:22 Die ons ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven. 2 Kor 5:5 Die ons nu tot ditzelfde bereid heeft, is God, Die ons ook het onderpand des Geestes gegeven heeft. Efez 1:14 Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verkregene verlossing, tot prijs Zijner heerlijkheid. |
|
Arabown, H6162, 3x = een onderpand (pand in kader van uitwisseling) | |
Gen 38:17,18,20 En hij zeide: Ik zal u een geitenbok van de kudde zenden. En zij zeide: Zo gij pand zult geven, totdat gij hem zendt. Toen zeide hij: Wat pand is het, dat ik u geven zal? En zij zeide: Uw zegelring en uw snoer en uw staf, die in uw hand is; hetwelk hij haar gaf, en ging tot haar in; en zij ontving bij hem. En Juda zond den geitenbok door de hand van zijn vriend, den Adullamiet, om het pand uit de hand der vrouw te nemen; maar hij vond haar niet. |